Wanneer tot slaaf gemaakten in Suriname aankwamen, was dat een extreem zware en onmenselijke ervaring. Ze werden na een lange en gruwelijke overtocht over de Atlantische Oceaan, de Trans-Atlantische slavenhandel, aan land gebracht, meestal in Paramaribo, bij Fort Zeelandia of nabijgelegen handelsposten aan de Surinamerivier.
Wanneer de slavenschepen na een lange en afschuwelijke reis over de Atlantische Oceaan in Suriname aankwamen, werden de tot slaaf gemaakten direct geconfronteerd met nieuwe ontberingen. De aankomst in de kolonie was een angstaanjagend moment, waarin hun lot definitief bezegeld werd.
Na maanden in de benauwde ruimen van slavenschepen, waar honger, ziekte en mishandeling dagelijks waren, werden de overlevenden van de overtocht één voor één aan land gebracht. Dit gebeurde meestal bij de handelsplaatsen langs de Surinamerivier, zoals bij Fort Zeelandia in Paramaribo of aan speciale aanlegplaatsen voor slavenschepen.
Uitgeput en ziek: Velen waren ernstig verzwakt door het gebrek aan voedsel en schoon water. Scheurbuik, dysenterie en infecties kwamen veel voor.
Psychische en emotionele impact: De reis had niet alleen hun lichamen, maar ook hun geest gebroken. Ze werden bruut gescheiden van familieleden en lotgenoten, niet wetend wat hen te wachten stond.
Lichamelijke hygiëne: Voor de verkoop werden ze vaak gewassen en ingevet met palmolie om hun huid een gezondere uitstraling te geven. Dit was bedoeld om hen aantrekkelijker te maken voor potentiële kopers.
De tot slaaf gemaakten werden door slavenhandelaren en plantagehouders geïnspecteerd alsof ze vee waren. Dit gebeurde op markten zoals de Waterkant in Paramaribo of direct op de plantages van rijke eigenaren.
Gezondheid en spierkracht: De kopers onderzochten tanden, spieren en algemene conditie om te bepalen hoe geschikt iemand was voor zwaar werk op de plantages.
Brandmerken en eigendom: Sommigen werden direct voorzien van een brandmerk met de initialen van hun nieuwe eigenaar, een pijnlijk en onmenselijk proces.
Families werden gescheiden: Ouders, kinderen en echtgenoten werden zonder aarzeling van elkaar weggerukt, wat voor diep emotioneel leed zorgde.
Slaven werden gebrandmerkt met een gloeiendheet ijzeren stempel, dat enkele seconden tegen hun huid werd gehouden. Dit brandmerk, een litteken, maakte duidelijk wie de eigenaar van de slaaf was. Slaven die naar Fort Elmina werden gebracht, kregen een brandmerk met het teken van de West-Indische Compagnie (WIC), die de nieuwe eigenaar van de slaven was. Na de lange overtocht naar Amerika werden de slaven daar opnieuw gebrandmerkt door hun nieuwe eigenaren, de plantagehouders. Het brandmerken van slaven diende als bewijs van eigendom. Dit benadrukte hun status als bezit van iemand anders en gaf de eigenaar de volledige controle over hun leven.
Na de verkoop werden de tot slaaf gemaakten in groepen naar hun nieuwe verblijfplaatsen gestuurd.
Te voet of per boot: Vaak moesten ze lange afstanden lopen of werden ze in boten over de rivieren vervoerd naar de plantages.
Inwijding in slavernij: Aangekomen op de plantages begon een periode van 'inwerken' (ook wel seasoning genoemd), waarin ze gedwongen werden om de taal en gebruiken van de kolonie te leren en onder dwang hun taken uit te voeren.
Zware straffen bij weerstand: Degenen die zich verzetten of probeerden te vluchten, werden zwaar gestraft of zelfs ter dood gebracht om anderen af te schrikken.