In de tweede helft van de achttiende eeuw begonnen steeds meer mensen in Europa te zeggen dat slavernij en slavenhandel verkeerd waren. Door de revoluties in Amerika (1776) en Frankrijk (1795) kwamen er nieuwe ideeën over vrijheid en gelijkheid. Mensen zeiden dingen als 'All men are created equal' (Alle mensen zijn gelijk) en 'Liberté, égalité, fraternité' (Vrijheid, gelijkheid, broederschap) en deze ideeën maakten dat meer mensen tegen slavernij begonnen te zijn.
Onder druk van verschillende Europese parlementen en koningen, verbood koning Willem I in de zomer van 1814 de slavenhandel met Nederlandse schepen. Maar slavernij zelf werd nog niet afgeschaft.
Nadat de Britten in 1834 besloten slavernij in hun gebieden af te schaffen, kwam er ook in Nederland langzaam verzet tegen slavernij. Toch bleef dit verzet nog op de achtergrond.
Pas in 1860 kwam het Nederlandse verzet in een stroomversnelling. Eduard Douwes Dekker publiceerde onder het pseudoniem Multatuli zijn boek Max Havelaar en vroeg daarin dringend aan koning Willem III om een einde te maken aan de slavernij in Nederland.
In de Eerste en Tweede Kamer begon men ook over de afschaffing van slavernij te praten. Het debat duurde lang, vooral omdat men het niet eens kon worden over wie gecompenseerd moest worden: de plantage-eigenaren of de slaven.
Koning Willem III speelde persoonlijk een actieve rol in het besluit tot de afschaffing van slavernij. Nadat het besluit was genomen, prezen de Britten Willem III voor zijn inzet. Hij bedankte de Britten en zei dat hij hun pogingen om slavernij af te schaffen waardeerde.
Toen de koning de wet op de afschaffing van slavernij had ondertekend, werden overal in Nederland en de koloniën proclamaties uitgevaardigd. In Suriname stond in de bekendmaking: "Het heeft Zijne Majesteit onzen geërbiedigden koning behaagd den dag te bepalen, waarop de slavernij in de kolonie Suriname voor altijd afgeschaft zal zijn. Op den 1sten Julij 1863 zijt gij vrij!"
Op 1 juli 1863 kregen 34,8 duizend* tot slaaf gemaakten in Suriname hun vrijheid. Zij werkten vooral op plantages waar suiker, koffie, cacao en katoen werden geproduceerd voor de wereldmarkt. De voormalige slaven in Suriname tussen 15 en 60 jaar oud moesten van de Nederlandse regering nog tien jaar onder staatstoezicht als contractarbeider op de plantages werken. Toen deze verplichting in 1873 verviel, verlieten veel van hen de plantages. De plantagehouders vervingen hen door contractarbeiders uit India, Indonesië en China. De afschaffing van de slavernij was niet zo positief voor iedereen. De grote meerderheid van de Kamer vond dat de plantage-eigenaren gecompenseerd moesten worden, niet de slaven. In 1862 besloot het parlement dat de eigenaren voor iedere slaafgemaakte driehonderd gulden moesten ontvangen. Daarnaast moesten de vrijgemaakte slaven nog tien jaar op de plantages blijven werken.
De cijfers zijn afkomstig van het Nederlandse Centraal Bureau voor de Statistiek.*
Lees hier het staatsblad met betrekking tot de afschaffing van de slavernij in Suriname.
De publicatie in de Nederlandsche Staats-Courant