De westelijke grens van Suriname werd vroeger aangeduid met een paal, halverwege tussen de Corantijn en de Berbice geplaatst, op basis van een overeenkomst tussen Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck en Abraham van Peere. Later werd als grensscheiding een lijn aangehouden die "zuid ten westen" door de mond liep van de Duivelskreek in het tegenwoordige Berbice. In 1799 sloten de gouverneurs De Friderici van Suriname en Van Batenburg van Berbice — beide koloniën waren toen in Britse handen — een overeenkomst waarbij het land ten westen van de Corantijn aan Berbice werd afgestaan en de Corantijn de grens werd, op voorwaarde dat de eilanden in de rivier en de post Oreala op de westoever tot Suriname bleven behoren. De gehele Corantijnrivier bleef dus onder Suriname vallen.Bij de Vrede van Amiens in 1802 werden Suriname, Berbice, Demerary en Essequebo aan Nederland teruggegeven, maar zij bleven niet lang onder Nederlands bestuur. In september 1803 gingen Berbice, Demerary en Essequebo weer in Britse handen over, en zijn ze nooit meer van Nederland geweest; Suriname werd in april 1804 bij verdrag aan de Britten overgegeven en bleef tot 1816 in hun handen. Bij het Verdrag van Londen gesloten op 13 augustus 1814, bekrachtigd door de Vrede van Parijs van 20 november 1815, werd Suriname aan Nederland teruggegeven zoals het was op 1 januari 1803; met de Corantijn als westelijke grens. Gesprekken over een vaste oeververbinding tussen Guyana en Suriname in 2020 maakten de grenskwestie weer aktueel.
Van de bovenloop van de rivier wist men echter in de negentiende eeuw niets meer. De resultaten van de expeditie in 1720 door Salomon Herman Sanders in opdracht van gouverneur Jan Coutier waren in de vergetelheid geraakt. In 1843 ondernam Robert Schomburgk, op last van de Britse regering, een verkenningstocht vanuit Brits Guiana, waarbij hij via Brazilië van het brongebied uit de Koetari en Coeroeni afvoer en daarna de gehele Corantijn tot aan haar monding. Hoewel hier van een objectief onderzoek geen sprake was, hield men de opneming van Schomburgk en de door hem vervaardigde kaart voor juist. Waar de Coeroenie in de Corantijn uitmondt, bevindt zich een rivierdelta die ongeveer 17 kilometer lang en 10 kilometer breed is, waar ook de Nieuwe Rivier via vele vertakkingen in uitmondt. Schomburgk hield tijdens de expeditie de oostelijke oever aan en besefte niet dat de vele uitmondingen aan de zuidwestkant één zijrivier vormden. De westelijke kant van het gebied bleef lange tijd ongekarteerd. Dit duurde tot 1871, toen Charles Barrington Brown de rivier opnieuw onderzocht en ontdekte dat de zuidwestelijke delta samen één rivier vormde die volgens zijn opmetingen zonder twijfel de voortzetting van de Corantijn is. Deze rivier kreeg de naam New River (Nieuwe Rivier), aangezien de rivier pas veel later was ontdekt. Van dat ogenblik af bestond er discussie omtrent de westelijke grens van de kolonie Suriname. De New River of Boven-Corantijn, zoals deze sinds 1965 in Suriname wordt genoemd, is aanmerkelijk breder en langer en heeft een hoger debiet dan de oostelijke rivier de Coeroenie.
Op 4 oktober 1899 deed een tribunaal van vijf internationale rechters in Parijs uitspraak in het grensgeschil tussen Venezuela en Brits Guiana en liet zich, buiten zijn bevoegdheid, incidenteel uit over de vraag of de Koetari-Koeroeni dan wel de Nieuwe Rivier de grens was tussen Brits Guiana en Suriname. De Nederlandse regering deelde daarop aan de Britse mee zich niet gebonden te achten aan deze incidentele uitspraak.
In 1936 werd een gemengde commissie ingesteld om de grens tussen Brits Guiana en Suriname vast te stellen. De commissie stelde dat Nederland soevereiniteit bezat over de gehele breedte van de Corantijn, maar kende het Tigri-gebied toe aan het Verenigd Koninkrijk. Het verdrag dat de bevindingen van de gemengde commissie rechtsgeldig moest maken werd door de aanvang van de Tweede Wereldoorlog echter niet geratificeerd. Eveneens in 1936 ondertekende de Nederlandse vertegenwoordiger Conrad Carel Käyser, aangesteld om de grens tussen Suriname en Brazilië te bepalen, samen met Britse en Braziliaanse vertegenwoordigers een kaart met het drielandenpunt op de plaats van de Koetarigrens.
Toen in 1961 opnieuw onderhandelingen werden opgestart weigerde Nederland zich neer te leggen bij Britse positie, die was gebaseerd op de bevindingen van de gemengde commissie van 1936, en bracht daarentegen het tegenvoorstel ter tafel waarin de Corantijn via het talwegprincipe werd verdeeld, maar waarbij het Tigri-gebied bij Suriname werd ingedeeld, en dus overeenkomstig normale internationale grenzen. Deze positie over de soevereiniteit over de Corantijn is na de onafhankelijkheid nooit herhaald door de Surinaamse overheid en vormt de basis voor Guyanese claims op een deel van de rivier.
In 1969 dreigde het conflict uit de hand te lopen toen op 19 augustus grensgevechten oplaaiden tussen Guyaanse troepen en Surinaamse milities in Kamp Tigri, en het Tigrigebied door het Guyanese leger werd bezet. In 1971 verklaarde Guyana zich bereid om de troepen uit het gebied terug te trekken, wat echter anno 2020 nog steeds niet was uitgevoerd.
Op verzoek van premier Henck Arron bevestigde premier Joop den Uyl op 25 november 1975 de westgrens van Suriname als volgt:
De westgrens wordt gevormd door de laagwaterlijn op de linkeroever van de Corantijn, van oorsprong tot monding. De grens loopt daardoor vanaf een nader te bepalen punt op de zuid-grens naar de oorsprong van de Boven-Corantijn, vervolgens vanaf deze oorsprong langs de laagwaterlijn op de linkeroever van de Boven-Corantijn en de Corantijn tot het punt waar de oeverlijn in de kustlijn overgaat en vanaf dit punt langs een lijn met een richting 10 graden oost van het Ware Noorden door de territoriale zee, onverminderd de rechten welke krachtens internationaal recht aan de souvereine Republiek Suriname als kuststaat toekomen in het door de voortzetting van deze lijn begrensde gedeelte van het zeegebied.
De brief van Den Uyl aan Arron luidde als volgt: