Rond 3000 voor Christus vestigden zich aardewerk producerende agrarische gemeenschappen langs de Corantijn in Suriname, waar ze tot ongeveer 500 v.Chr. bleven. Archeologisch bewijs toont aan dat deze (semi-)sedentaire landbouwers zich vestigden aan de Kaurikreek en de Maratakka, met overeenkomsten in materiaal zoals aardewerk en landbouw, vergelijkbaar met het Neolithicum in Europa. Het gebied bij de Corantijn, bij de Wonotobovallen, toonde Saladoïde en Barrancoïde aanwezigheid vanaf het begin van de jaartelling. Hoewel veel van de pre-Europese geschiedenis onduidelijk blijft door het gebrek aan geschreven bronnen, werpt archeologisch onderzoek, vooral in locaties zoals Hertenrits, licht op en onthult enkele fascinerende aspecten.
Langs West-Suriname strekte zich lange tijd het oostelijke grensgebied uit van zowel de Saladoïde als de latere Barrancoïde aardewerktradities. Opmerkelijke vondsten in de regio van de Wonotobovallen onthullen de opeenvolging van deze culturen. Tussen de 4e en 13e eeuw werden kustgebieden bewoond door terpbewoners, waarbij Buckleburg-I en II de oudste terpen waren, omringd door bijna vierkante verhoogde akkers. Het Barancoïde aardewerk kenmerkt deze vroege sporen, die teruggaan tot 1845±45 BP, met de jongste overblijfselen rond 700 na Christus.
Niet ver daarvandaan, bij Hertenrits en andere terpen, verschijnt een geheel andere traditie rond 700 na Christus, waarbij een nieuw volk met een Arauquinoïde traditie lijkt te zijn gevestigd, afkomstig uit westelijke streken, zoals Venezuela. Deze gemeenschap cultiveerde voornamelijk cassave en een diversiteit aan andere gewassen op lange, smalle verhoogde akkers. De verspreiding van de Arauquinoïde traditie strekte zich verder uit naar het oosten, met overblijfselen op het eiland Cayenne, vooral gedateerd tussen 1000 en 1250 na Christus. Intrigerend zijn mogelijke handelsbetrekkingen die natuursteen van het binnenland naar de steenarme kustgebieden brachten, en de aanwezigheid van elementen van de Kwatta Tingiholo-cultuur, die eerder geassocieerd wordt met Centraal-Suriname. Deze dynamische ontwikkelingen suggereren een complex web van culturele interacties en handel in het pre-Europese tijdperk.
In de vroege koloniale geschiedenis van de Guyana's verschijnt ergens tussen de 54˚ en 58˚ westerlengte de inheemse naam Serenam. Er zijn twee verhalen die de oorsprong van deze naam proberen te verklaren:
Het eerste verhaal suggereert dat de naam Serenam voortkomt uit de ervaring van de eerste Nederlandse zeevaarders die de regio verkenden. Ze ontdekten talrijke inhammen van rivieren en vroegen de inheemse bevolking hoe deze werden genoemd. De indianen antwoordden "Serenam", wat naar water verwees. De uitspraak was echter moeilijk voor de Nederlandse zeevaarders, en ze noteerden wat ze hoorden als "Serrename" of "Suriname".
Het tweede verhaal veronderstelt dat de naam Suriname is afgeleid van de inheemse Surinen-stam, die naar verluidt in het gebied heeft geleefd. Echter, historisch onderzoek door Dr. Ing. Just Wekker heeft aangetoond dat er nooit een inheemse stam met de naam Surinen heeft bestaan of in dit gebied heeft gewoond.
Suriname heeft altijd twee officiële namen gekend: Nederlands-Guyana en Suriname. Pas bij de onafhankelijkheid in 1975 werd de naam Nederlands-Guyana geschrapt en werd de officiële naam Republiek Suriname. Na de onafhankelijkheid stuurde de toenmalige minister van Onderwijs en Volksontwikkeling een brief naar UNESCO waarin werd verklaard dat de officiële naam van de republiek "Suriname" was en niet mocht worden uitgesproken of geschreven als "Surinam", zoals veel Engelssprekenden doen.
De oudste bekende kaart van Suriname dateert uit 1671 en toont 107 plantages in het gebied.