Chinese contractarbeiders in Suriname
Lange tijd werd het werk op de plantages in Suriname uitgevoerd door tot slaaf gemaakten. Toen in de 19e eeuw steeds meer landen slavernij afschaften, maakten de Surinaamse plantagehouders zich zorgen over de gevolgen van een mogelijk einde aan de slavernij door Nederland. De ervaringen met de afschaffing van slavernij in Britse en Franse koloniën boezemden hen angst in. In Brits Guyana verliet ongeveer 66 procent van de vrijgelaten slaven de plantages. Bovendien zorgden een hoog sterftecijfer en ontsnappingspogingen van slaven in Suriname voor een tekort aan arbeidskrachten.
In 1858 vroegen de planters, uit angst voor een toekomstig tekort aan arbeidskrachten, het gouvernement om hulp bij het werven van arbeiders. Datzelfde jaar begon met de komst van 18 Chinese arbeiders op plantage Catharina Sophia een periode van 20 jaar van Chinese contractarbeid in Suriname.
Werving van Chinese contractarbeiders
De werving van de eerste groep Chinese contractarbeiders uit Java in 1858 was kostbaar. Daarom werd besloten om de volgende groep arbeiders direct uit China te halen. Na het Verdrag van Nanking in 1842 was China opengesteld voor Westerse mogendheden en werd emigratie in 1850 gelegaliseerd. De ‘Hakka’, een minderheidsgroep die in de 13e eeuw door de Mongolen naar Zuid-China was verdreven, maakte veel gebruik van de mogelijkheid om via havens als Macao en Hongkong te emigreren. Veel van de Chinese arbeiders die naar Suriname kwamen, behoorden tot deze groep.
Aanvankelijk regelde het gouvernement in Suriname de werving, maar na de komst van de tweede groep in 1858 werd deze taak overgedragen aan particulieren. De ‘Immigratie Maatschappij’, opgericht in 1865 in Amsterdam, speelde een belangrijke rol in de werving. Deze maatschappij had een kantoor in Hongkong en wierf tegen commissie Chinese arbeiders. Na vier jaar stopte deze wervingsroute, omdat Hongkong alleen nog arbeiders toeliet voor Britse koloniën.
In de periode 1858-1874 werden meer dan 2500 Chinese arbeiders, voornamelijk uit China, geworven voor Suriname. Na 1874 stopte de werving vanwege een officieel verbod op contractmigratie door China en de sluiting van havens zoals Macao en Hongkong. Andere factoren, zoals de hoge kosten van de werving en de korte duur van de contracten, speelden ook een rol. Veel Chinese arbeiders verlengden hun contracten niet en keerden na vijf jaar terug naar China, vaak omdat hun echtgenotes geen toestemming kregen van de clanhoofden om mee te emigreren. De clanhoofden hoopten zo geldzendingen te verzekeren en de terugkeer van de mannen te bevorderen.
Chinese gemeenschap in Suriname
Tussen 1858 en 1873 vertrokken ongeveer 2780 Chinese contractarbeiders naar Suriname. In 1905 waren er nog slechts 1160 Chinezen in het land. Deze afname werd veroorzaakt door een relatief hoog sterftecijfer, dat tussen 1870 en 1880 vaak boven de drie procent lag. Daarnaast droegen remigratie en assimilatie met de lokale bevolking bij aan de daling van het aantal Chinezen in Suriname. Tot aan de Tweede Wereldoorlog groeide de Chinese gemeenschap in Suriname slechts langzaam.