Het onderwijs in Suriname vindt zijn oorsprong in de koloniale tijd, toen het land nog een Nederlandse kolonie was. In de 17e en 18e eeuw was onderwijs vooral voorbehouden aan kinderen van Nederlandse plantage-eigenaren en andere blanke kolonisten. Het eerste georganiseerde onderwijssysteem werd ingevoerd in 1667, toen Suriname onder Nederlands bestuur kwam. De meeste scholen werden toen beheerd door kerken, met name de rooms-katholieke en protestantse kerken.
Vanaf de 19e eeuw ontstonden ook scholen voor kinderen van de gekleurde bevolking en slaven, vaak opgericht door missionarissen. De onderwijskwaliteit op deze scholen was echter doorgaans lager dan die van de scholen voor de blanke elite.
Na de afschaffing van de slavernij in 1863 kwam er geleidelijk meer aandacht voor onderwijs voor voormalige slaven. In 1864 werd de eerste school voor zwarte kinderen geopend. Twee jaar later, in 1876, volgde een mijlpaal met de oprichting van de eerste openbare school: de Hendrikschool. Die stond open voor kinderen van alle etnische achtergronden. In datzelfde jaar voerde gouverneur Van Sypesteyn als eerste binnen het Koninkrijk der Nederlanden de leerplicht in voor kinderen van 7 tot 12 jaar — ruim vóór Nederland zelf, dat pas in 1901 volgde.
Onderwijs heeft in Suriname een belangrijke rol gespeeld in de emancipatie van de verschillende bevolkingsgroepen die – vrijwillig of onder dwang – naar het land kwamen. Toch was de toegang tot onderwijs lang ongelijk verdeeld.
In 1876 werd leerplicht ingevoerd voor kinderen van voormalige slaven. Vanaf 1878 gold deze ook voor kinderen van Brits-Indische contractarbeiders. In de praktijk gingen vooral jongens naar school; veel van hen moesten vanaf hun tiende levensjaar al op de plantages werken als halfwasarbeiders. Meisjes kregen zelden onderwijs, omdat ouders meenden dat lezen en schrijven hun huwelijkskansen zou verkleinen. In sommige gemeenschappen werd zelfs geloofd dat onderwijs voor meisjes ongepast was. Kinderhuwelijken vanaf 10 jaar waren gebruikelijk en werden pas in 1940 bij wet verboden.
Gedurende de 20e eeuw groeide het aantal scholen, en werd het onderwijs toegankelijker voor de hele bevolking. Na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 werd het onderwijssysteem genationaliseerd.
Vandaag de dag bestaat het Surinaamse onderwijs uit verschillende niveaus: kleuteronderwijs, basisonderwijs, voortgezet onderwijs en hoger onderwijs. Er zijn zowel openbare als particuliere scholen, en het onderwijs wordt gegeven in het Nederlands, de officiële taal van het land.
Ondanks de vooruitgang kampt het onderwijs in Suriname nog steeds met uitdagingen, zoals:
Verbetering van de onderwijskwaliteit
Toegankelijkheid voor álle bevolkingsgroepen
Betere aansluiting op de arbeidsmarkt
De overheid en partners zetten zich actief in om het onderwijs te versterken en de kansen voor toekomstige generaties te vergroten.
De kinderen van de Aziatische arbeidsimmigranten – met name uit India en Java – werden aanvankelijk uitgesloten van de leerplicht. Volgens de koloniale wetgeving waren zij op grond van het arbeidscontract van hun ouders verplicht om al op jonge leeftijd te werken. Voor deze groep richtte de overheid zogenoemde koeliescholen op, waar vaak in het Sarnami (een Hindoestaanse mengtaal) werd lesgegeven.
Hoewel deze scholen bedoeld waren om binding met de kolonie te stimuleren, was de kwaliteit zeer slecht. Kinderen leerden wel wat lezen, maar werden ook ingezet voor huishoudelijke taken zoals koken en brandhout halen. De koeliescholen kregen bovendien felle tegenstand, onder meer omdat onderwijs in de eigen taal werd gezien als een ongewenste voorkeursbehandeling. In 1906-1907 werden deze scholen definitief gesloten, waarna de kinderen naar reguliere lagere scholen moesten. De meeste ouders – vaak moslim – wantrouwden het christelijk onderwijs en stuurden hun kinderen liever naar de weinige openbare scholen.
De eerste school die bekend staat als de eerste officiële school in Suriname was de Latijnse School, opgericht in 1725. De school was bedoeld voor de opleiding van blanke kinderen en werd beheerd door de Lutherse Kerk. De lessen werden gegeven in het Latijn, vandaar de naam "Latijnse School". Deze school bood voornamelijk onderwijs aan kinderen van de Nederlandse plantage-eigenaren en andere koloniale ambtenaren.
Er waren echter ook informele scholen in Suriname voordat de Latijnse School werd opgericht. Deze informele scholen werden meestal opgezet door missionarissen en andere particulieren om onderwijs te bieden aan kinderen van de gekleurde bevolking en slaven. Deze scholen waren vaak eenvoudig en de kwaliteit van het onderwijs was beperkt. De eerste school van Suriname, de Latijnse School, was gevestigd in Paramaribo, de hoofdstad van Suriname. Paramaribo was destijds het centrum van het koloniale bestuur en de meeste blanke plantage-eigenaren en koloniale ambtenaren woonden daar. De Latijnse School werd opgericht om onderwijs te bieden aan de kinderen van deze blanke elite.
De Prinsenschool was gevestigd in Paramaribo, de hoofdstad van Suriname. De exacte locatie van de Prinsenschool kunnen wij niet met zekerheid bevestigen, aangezien er in de loop van de tijd veranderingen kunnen zijn geweest in de locatie van de schoolgebouwen. In de beginjaren van de Prinsenschool bevond deze zich waarschijnlijk op het Gouvernementsplein, dat destijds het centrum van de koloniale administratie was.
De Hendrikschool is een (M)ULO-school uit 1887, gelegen aan de Henck Arronstraat 34 te Paramaribo, Suriname. De openbare school werd opgericht in 1887 op initiatief van dr. Herman Benjamins door het samengaan van drie particuliere scholen. De school werd geopend door gouverneur Hendrik Jan Smidt op 8 november 1887. De eerste directeur van de school werd J.J. Heilbron. Bij resolutie van 2 september 1903 werd besloten de school naar hem Openbare Hendrikschool te noemen. De school was een (M)ULO voor jongens en meisjes. Dit was toen de hoogste opleiding van Suriname. De reputatie van deze school was uitstekend.
Vrije ‘kleurlingen’ (nakomelingen van witte kolonialen en slaven) en eerder vrijgemaakte slaven waren van begin af aan niet welkom op de scholen voor witte kinderen. Daarom werd, met steun van de kerk, een aparte 'mulatten en negers'-school opgericht. De financiering daarvan bleek echter moeizaam: volgens het bestuur van de Hervormde Kerk was er grote overredingskracht nodig om mannen die graag hoge premies betaalden voor het vangen van weggelopen slaven, ertoe te bewegen bij te dragen aan het salaris van een onderwijzer.
Ondertussen bleef het onderwijs voor witte kinderen volledig gescheiden. De koloniale elite deed meerdere pogingen om een Latijnse school (gymnasium) op te richten, zodat hun zonen in Suriname voortgezet onderwijs konden volgen. Onderwijs voor meisjes binnen deze groep was geen prioriteit.
Vanaf de Tweede Wereldoorlog trokken steeds meer gezinnen vanuit de plantages naar Paramaribo, op zoek naar beter onderwijs. Later werden ook in de districten meer scholen opgericht, waardoor onderwijs voor grotere delen van de bevolking toegankelijker werd zonder dat men naar de hoofdstad hoefde te verhuizen.
De Onderwijsinspectie houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in Suriname. Dit toezicht strekt zich uit over het basisonderwijs, het Voortgezet Onderwijs op Juniorenniveau (VOJ) en het Voortgezet Onderwijs op Seniorenniveau (VOS). De inspectie werkt in opdracht van de minister van Onderwijs, Wetenschap en Cultuur en valt onder de leiding van de directeur Onderwijs. Lees meer...