De agent-generaal voor de Immigratie was een Nederlandse ambtenaar in Suriname die belast was met het algemeen toezicht en de controle over alle immigranten. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 moesten de voormalige slaven nog gedurende 10 jaar werkzaam blijven op de plantages waar ze werkten. Verwacht werd dat een aanzienlijk aantal vanaf 1873 niet langer op de plantages zou willen werken, waardoor er veel immigranten nodig waren om dit werk over te nemen. Voornamelijk Hindoestanen uit Brits-Indië en Javanen uit Nederlands-Indië werden als contractarbeiders geworven.
De agent-generaal gaf leiding aan het Immigratie-Departement, dat verantwoordelijk was voor de werving, verdeling en bescherming van contractarbeiders, evenals voor hun repatriëring na het einde van hun contract. Om de arbeiders te stimuleren om na het aflopen van hun contract te blijven, werden geld en/of landbouwgrond aangeboden als alternatief voor gratis terugreizen.
De functie van agent-generaal voor de Immigratie werd ingesteld in 1872, waarna de instroom van contractarbeiders begon. In 1890 begon de Nederlandsche Handel-Maatschappij met het aantrekken van Javaanse contractarbeiders, wat later door de overheid werd voortgezet. De instroom van Hindoestanen eindigde in 1916, terwijl de instroom van Javanen doorging tot 1939.
Na het eervol ontslag van C. van Drimmelen in 1920 werden bijna alleen nog maar waarnemend agent-generaals aangesteld. In 1932 werd het Immigratie-Departement als zelfstandige afdeling van Algemeen Bestuur opgeheven en werden de diensten ondergebracht in een afdeling van de Gouvernements-Secretarie.
Gedurende de periode van 1873 tot 1939 kwamen in totaal ongeveer 74.000 contractarbeiders naar Suriname, waarvan een aanzienlijk aantal repatrieerde na afloop van hun contract. Deze arbeiders waren afkomstig uit diverse delen van de wereld, waarbij de meerderheid uit Brits-Indië en Nederlands-Indië kwam.
De Surinaamsche Immigranten Vereniging (SIV), opgericht in 1910, had als voornaamste doel de belangen te behartigen van Hindoestaanse contractarbeiders in Suriname. In 1916, toen de Britse regering van plan was om emigratie via contractarbeid te verbieden, richtte de SIV haar aandacht op dit voornemen. Ze benadrukte bij de Britse regering de mogelijke nadelen die een dergelijke wetgeving zou hebben voor Hindoestanen in Suriname.
In 1920 ondernam de SIV een missie naar India om de immigratie naar Suriname te bevorderen, hoewel deze drie jaar eerder was stopgezet. Dit initiatief kwam deels voort uit een tekort aan Hindoestaanse vrouwen in Suriname. Tijdens het bezoek aan India werden gesprekken gevoerd met belangrijke figuren, waaronder Mahatma Gandhi, om de mogelijkheden voor immigratie te verkennen.
In 1921 diende de SIV een verzoek in om het verbod op ganja (cannabis) op te heffen en de import- en verkoopconcessie van dit product aan de vereniging toe te kennen. Dit toont aan dat de SIV zich niet alleen bezighield met immigratiekwesties, maar ook met andere sociale en economische kwesties die de Hindoestaanse gemeenschap in Suriname aangingen.