De komst van de Hindostaanse gemeenschap naar Suriname vormt een belangrijk hoofdstuk in de koloniale geschiedenis van het land. Deze migratie vond plaats in de periode tussen 5 juni 1873 en 24 mei 1916, als gevolg van het arbeidstekort dat ontstond na de afschaffing van de slavernij op 1 juli 1863. De voormalige Afrikaanse tot slaaf gemaakten waren na de slavernij nog verplicht tot tien jaar 'staatstoezicht', maar veel van hen verlieten daarna massaal de plantages. De plantage-eigenaren waren hierdoor genoodzaakt naar nieuwe vormen van arbeidskracht te zoeken.
De Surinaamse overheid sloot in 1870 een contract met de Britse regering om contractarbeiders uit Brits-Indië (het huidige India) naar Suriname te halen. Het ging vooral om mensen uit de deelstaten Bihar en Uttar Pradesh, die zich in armoedige omstandigheden bevonden door onder andere hongersnood, hoge belastingen en sociale ongelijkheid in India.
De Hindostaanse immigranten maakten de reis per schip via de havenstad Calcutta (nu Kolkata). In totaal werden 64 scheepstransporten georganiseerd. Het eerste schip, Lalla Rookh, arriveerde op 5 juni 1873 in Paramaribo met 410 contractarbeiders aan boord. Deze datum wordt jaarlijks herdacht als Hindostaanse Immigratiedag.
De reis per schip duurde gemiddeld 3 tot 4 maanden en verliep onder vaak erbarmelijke omstandigheden. De ruimten aan boord waren benauwd, de hygiëne was slecht en de medische zorg beperkt. Ondanks deze omstandigheden was het sterftecijfer onder de Hindostaanse immigranten relatief laag in vergelijking met andere contractarbeidssystemen, mede door de aanwezigheid van een scheepsarts en de invloed van de Britse autoriteiten op de werving en transportprocedures.
Na aankomst in Suriname werden de contractarbeiders toegewezen aan plantages, waar ze een arbeidscontract van vijf jaar moesten vervullen. Ze ontvingen loon in geld of natura en kregen onderdak en medische zorg. De werkomstandigheden waren zwaar: lange werkdagen, strenge discipline en vaak onmenselijke behandeling door opzichters.
Sommige contractarbeiders kwamen in conflict met plantagehouders over loon, werktijden en leefomstandigheden, wat leidde tot klachten bij de koloniale overheid. In enkele gevallen werden opstanden georganiseerd, zoals de opstand op de plantage Zorg en Hoop in 1902.
Na afloop van hun contract mochten de arbeiders kiezen: terugkeren naar India op kosten van de kolonie, of zich blijvend vestigen in Suriname. Ongeveer tweederde van de 34.304 geregistreerde immigranten koos ervoor in Suriname te blijven. Deze keuze werd mede beïnvloed door:
Financiële stimulansen: wie bleef, kreeg bijvoorbeeld een stuk land van circa 0,75 hectare in eigendom.
Gezinsvorming: sommigen trouwden tijdens hun verblijf of kregen kinderen in Suriname.
Sociale worteling: velen bouwden sociale netwerken op binnen de Hindostaanse gemeenschap in Suriname.
Op deze manier ontstond een blijvende Hindostaanse bevolkingsgroep in het land, die zich na verloop van tijd niet alleen op de plantages, maar ook in stedelijke gebieden als Paramaribo en Nieuw-Nickerie vestigde.
De leefgewoonten van de Hindostaanse gemeenschap in Suriname zijn gevormd door een combinatie van hun Noord-Indiase culturele achtergrond, de omstandigheden tijdens en na de contractarbeid, en de interactie met de multiculturele samenleving van Suriname. In de beginperiode na aankomst in Suriname leefden Hindostanen grotendeels geïsoleerd van andere bevolkingsgroepen, wat resulteerde in het behoud van veel traditionele gewoonten, waarden en gebruiken.
Tijdens de contractperiode verbleven Hindostaanse arbeiders in barakken op de plantages. Deze waren vaak eenvoudig van opzet, met meerdere gezinnen in een ruimte en weinig privacy. Toch ontstond er binnen deze kleine leefgemeenschappen een sterke onderlinge band. De gemeenschappelijke taal (Sarnami Hindustani) en gedeelde culturele achtergrond vormden de basis voor sociale cohesie.
Na afloop van de contractperiode, toen velen ervoor kozen om in Suriname te blijven, vestigden Hindostanen zich vooral in het district Nickerie, Saramacca, Commewijne en in het district Wanica, waar ze eigen landbouwgronden bewerkten. De traditionele landbouw werd voortgezet, vaak in kleine familiebedrijven. De woningbouw veranderde geleidelijk van barakken naar eenvoudige houten huizen, later ook met stenen fundamenten.
De Hindostaanse gemeenschap werd gekenmerkt door patriarchale familiestructuren, waarin de oudste mannelijke familielid vaak de leiding had. Toch speelden vrouwen een centrale en vaak onderschatte rol. Hoewel hun aantal in de beginperiode beperkt was (verhouding man-vrouw was ongelijk), namen vrouwen niet alleen huishoudelijke taken op zich, maar waren zij ook verantwoordelijk voor het overdragen van taal, normen, waarden en religie aan de kinderen. Sommige vrouwen ontwikkelden zich tot matriarchen, die grote invloed uitoefenden binnen de gemeenschap.
Het gezin was (en is) de hoeksteen van het sociale leven. Er werd veel waarde gehecht aan gezinsbanden, eer en respect voor ouderen. De opvoeding gebeurde vaak collectief: niet alleen ouders, maar ook grootouders, ooms en tantes speelden een actieve rol.
De Surinaams-Hindostaanse keuken is een prachtig voorbeeld van culturele aanpassing en culinaire innovatie. Waar in India traditie en religie de eetgewoonten sterk beïnvloeden, is er in Suriname meer flexibiliteit en integratie met andere culturen. Tegelijkertijd onderscheidt deze keuken zich binnen de regio door haar herkenbare Indiase wortels.
De Hindostaanse keuken in Suriname is een unieke vermenging van Indiase culinaire tradities met lokale en regionale invloeden. De oorspronkelijke gerechten uit Noord-India zijn door de contractarbeiders meegenomen, maar door de jaren heen aangepast aan wat in Suriname beschikbaar was. Tegelijkertijd hebben ook andere bevolkingsgroepen (zoals Javanen, Creolen en Chinezen) invloed gehad op smaak, ingrediënten en bereidingswijzen.
Kenmerken van de Surinaams-Hindostaanse keuken:
Gebruik van lokale ingrediënten: In plaats van ghee (geklaarde boter), gebruikt men vaak plantaardige olie. Groenten zoals kousenband, antroewa, sopropo en pompoen zijn veelvoorkomend.
Kruidenmixen aangepast: De traditionele Indiase kruiden (zoals garam masala) zijn vervangen of gemengd met lokale specerijen, vaak in combinatie met verse kruiden zoals selderij of Spaanse pepers.
Meergangenstructuur minder sterk: In India wordt een maaltijd vaak opgebouwd uit verschillende gangen en bijgerechten. In Suriname wordt het eten meer als een geheel geserveerd (bijv. roti met vulling en groenten in één bord).
Populaire gerechten in Suriname:
Roti met kip, aardappel en kousenband
Bara (gefrituurd deeg met urdi en kruiden)
Phulauri (kleine gefrituurde balletjes van gele spliterwten)
Dahl (linzensoep) en massala kip
Chutneys van mango of tamarinde
Na het beëindigen van het contractarbeiderssysteem ontwikkelden Hindostanen zich tot kleine landbouwers, winkeliers en ambachtslieden. Velen teelden rijst, groente en fruit voor eigen gebruik én de markt. De landbouwkennis die ze uit India hadden meegenomen werd aangepast aan de Surinaamse omstandigheden.
Later volgde ook toetreding tot overheidsbanen, het onderwijs en het midden- en kleinbedrijf. Tegen de jaren 1970 was er al een opkomende Hindostaanse middenklasse, vooral in Paramaribo en Nieuw-Nickerie.
De kledingstijl van de Surinaams-Hindoestaanse gemeenschap weerspiegelt zowel de religieuze tradities uit India als de invloeden van het tropische Surinaamse klimaat en de maatschappelijke ontwikkelingen door de jaren heen. De traditionele klederdracht wordt vooral gedragen bij religieuze, ceremoniële en culturele gelegenheden, maar ook in het dagelijks leven komt men nog elementen van deze kledingstijl tegen, met name onder ouderen of binnen religieuze gemeenschappen.
Sari (ook gespeld als saree)
De sari is een traditioneel kledingstuk dat bestaat uit één lange lap stof van meestal 5 tot 7 meter, die op een specifieke wijze om het lichaam wordt gewikkeld. Onder de sari draagt de vrouw een blouse (choli) en een onderrok (petticoat).
De wijze van draperen kan verschillen per regio of traditie, maar in Suriname is vooral de Nivi-stijl (met de stof over de linkerschouder geslagen) gebruikelijk.
Gebruik: Ceremoniële gelegenheden, tempelbezoeken, bruiloften.
Materialen: Katoen voor dagelijks gebruik, zijde, satijn of chiffon voor feestelijke gelegenheden.
Decoratie: Vaak rijk versierd met borduursels, pailletten, kralen of goud-/zilverdraad (zgn. zari).
Salwar Kameez / Churidar
Dit is een tweedelig of driedelig kledingstuk bestaande uit een lange tuniek (kameez), een losse of nauwsluitende broek (salwar of churidar), en vaak een bijpassende sjaal (dupatta).
Gebruik: Veel gedragen door jonge meisjes en vrouwen bij dagelijkse activiteiten, maar ook bij culturele evenementen.
Populariteit: Comfortabel en luchtig, en daardoor erg geliefd in het warme Surinaamse klimaat.
Lengha / Ghagra Choli
Een feestelijke en rijkversierde rok (lengha) gecombineerd met een kort topje (choli) en een lange sjaal (dupatta). Wordt vaak gedragen bij bruiloften of tijdens dansvoorstellingen (bijv. tijdens Divali of Phagwa).
Hedendaagse invloeden
Moderne Hindoestaanse vrouwen combineren traditionele elementen met westerse kleding. Bijvoorbeeld: een sari met een moderne blouse, een salwar met modieuze snit, of het gebruik van traditionele sieraden bij een westerse jurk.
Kurta-pyjama
Een van de meest gedragen traditionele outfits. De kurta is een lange tuniek met of zonder kraag, meestal gedragen over een losvallende broek (pyjama). Tegenwoordig ook populair in de korte variant (kurti).
Gebruik: Dagelijks gebruik onder religieuze mannen, alsook tijdens festiviteiten.
Stijl: Effen kleuren voor dagelijks gebruik, rijk geborduurd voor feesten.
Dhoti
Een traditionele witte katoenen doek die om het onderlichaam wordt gewikkeld en tussen de benen door wordt vastgezet. Wordt meestal gedragen bij religieuze rituelen of door priesters (pandits).
Gebruik: Vooral bij tempelbezoek, huwelijksrituelen of andere spirituele gebeurtenissen.
Combinatie: Wordt vaak gecombineerd met een angarkha of kurta.
Sherwani
Een lang, vaak rijkelijk versierde jas die tot over de knieën valt, gedragen bij bruiloften of zeer formele gelegenheden. Wordt gecombineerd met een smalle broek (churidar) of een wijde broek (salwar).
Tulsie mala, hoofddoek of tulband
Sommige religieuze mannen dragen een kralensnoer (tulsie mala), en bij bepaalde rituelen ook een hoofddoek of tulband als teken van eerbied.
Bindi en sindoor: Hindoestaanse vrouwen dragen soms een bindi (stip op het voorhoofd), en getrouwde vrouwen gebruiken sindoor (rode poeder) in het midden van het haar als symbool van hun huwelijk.
Sieraden: Zowel mannen als vrouwen dragen vaak gouden sieraden, waaronder oorbellen, kettingen, armbanden en enkelbanden. Bij vrouwen zijn neusringen en bangles traditioneel populair.
Voetdecoratie: Op speciale dagen versieren vrouwen hun voeten met henna (mehendi).
Deze traditionele klederdracht is niet alleen een uitdrukking van religie en cultuur, maar draagt ook bij aan het behoud van identiteit binnen de multiculturele Surinaamse samenleving. Tijdens nationale feestdagen zoals Divali, Phagwa en Immigratiedag is het dragen van deze kleding een zichtbaar eerbetoon aan de eigen afkomst én aan de Surinaamse eenheid in verscheidenheid.
De Hindostaanse gemeenschap ontwikkelde een unieke taalvariant: Sarnami Hindustani, gebaseerd op Bhojpuri en Awadhi (dialecten uit Noord-India) met invloeden uit het Nederlands, Engels en Sranantongo. Deze taal werd binnen de gemeenschap gebruikt, vooral in informele settings en in orale traditie.
Hoewel het gebruik van Sarnami in de jaren na de onafhankelijkheid enigszins is afgenomen, is het nog steeds een belangrijk onderdeel van de Hindostaanse identiteit in Suriname, met eigen radiozenders, toneelstukken en literaire producties.
De gemeenschap kenmerkte zich door conservatieve sociale normen: eerbied voor ouderen, gehoorzaamheid, zuinigheid, hard werken, gastvrijheid en een sterk gevoel van plichtsbesef. Huwelijken werden vaak gearrangeerd, met nadruk op status, religie en familienaam.
Er heerste ook een sterke vorm van sociale controle binnen de gemeenschap. Reputatie (‘izzat’) was van groot belang, en afwijkend gedrag werd niet snel getolereerd.
Het overgrote deel van de Hindostaanse gemeenschap in Suriname is van oorsprong hindoe. Toen de eerste Hindostanen tussen 1873 en 1916 als contractarbeiders uit Brits-Indië naar Suriname kwamen, brachten zij hun religie, gebruiken en spirituele wereldbeeld met zich mee. Hun geloof, het hindoeïsme, werd een belangrijke bron van kracht, samenhorigheid en identiteit in een vreemd land, ver weg van hun oorspronkelijke thuis. Lees meer...
Het kaalscheren van het hoofd, ook wel bekend als de mundan of jatakarma, is een belangrijke traditie binnen de Hindostaanse gemeenschap, die vaak wordt uitgevoerd bij jonge kinderen, meestal bij de eerste of derde verjaardag. Dit ritueel heeft zowel religieuze als culturele betekenis en is een symbool van de overgang van een baby naar een nieuw levensstadium.
Betekenis en Symboliek
Reiniging en vernieuwing
Het kaalscheren wordt gezien als een reiniging van het lichaam. Het symboliseert het verwijderen van onzuiverheden die met de geboorte gepaard kunnen gaan en het begin van een nieuw hoofdstuk in het leven van het kind. Het wordt vaak beschouwd als een ritueel dat de overgang van het kind van een "onwetend" naar een "wedergeboren" individu markeert, met een nieuw begin.
Zegen en gezondheid
In veel Hindoestaanse gemeenschappen wordt aangenomen dat het kaalscheren van het hoofd ook bijdraagt aan de gezondheid en welvaart van het kind. Het wordt vaak uitgevoerd door een familielid, zoals de grootvader of een andere belangrijke figuur binnen de familie. Er wordt gezegd dat het kind na het ritueel gezegend zal zijn met een helder en gezond leven.
Religieuze betekenis
Het ritueel heeft religieuze connotaties en wordt vaak uitgevoerd met gebeden tot goden zoals Vishnu of Ganesha, in de hoop dat zij bescherming bieden en voorspoed brengen. Het kaalscheren vindt vaak plaats bij een tempel of een heilige plek, afhankelijk van de religieuze overtuigingen van de familie.
Het Ritueel
Het ritueel kan variëren afhankelijk van de familie en de regio, maar meestal volgt het de volgende stappen:
Voorbereidingen: De familie maakt zich klaar voor het ritueel met gebeden en het versieren van de omgeving, soms met bloemen en kaarsen. Er wordt vaak een priester (pandit) uitgenodigd om gebeden te leiden en zegeningen uit te spreken.
Kaalscheren: Het kaalscheren wordt meestal gedaan door een ouder of een familielid met veel respect. Soms wordt een speciale ceremoniele schaar of scheermes gebruikt. Het kind wordt zachtjes in een comfortabele positie gebracht, en het hoofd wordt voorzichtig geschoren. Het geschoren haar wordt vaak bewaard als een aandenken.
Feest en Samenkomst: Na het ritueel wordt vaak een feestelijke maaltijd georganiseerd, waar familieleden en vrienden samenkomen om de gebeurtenis te vieren. Er worden liederen gezongen, en er wordt gegeten en gedronken. Het kind ontvangt vaak geschenken en zegeningen van familieleden.
Het hindoeïstische huwelijk heet ‘Vivaha Samskara’ of ‘wiwah’ in de Surinaams-Hindostaanse context.
De ceremonie duurt meestal meerdere dagen, met verscheidene rituelen:
Barchekki: Verlovingsplechtigheid waarbij familieleden van bruid en bruidegom elkaar ontmoeten.
Hardī carhānā: Ceremonie waarbij een mengsel van kurkuma (hardī), olie en bloem op de huid van de bruid/bruidegom wordt aangebracht om hen te reinigen en te laten stralen.
Saptapadi: Tijdens de huwelijksceremonie loopt het paar zeven keer rond het heilige vuur, een essentieel onderdeel van het huwelijk.
De dood wordt gezien als overgang naar een volgend leven (reïncarnatie), afhankelijk van karma.
Sanatan Dharma:
Crematie is de norm. Het lichaam wordt gebaad, gekleed in witte kleding en geofferd aan Agni (het vuur).
Er wordt 13 dagen lang gerouwd; op de 10e dag is er vaak een shraddha-plechtigheid om de ziel rust te geven.
In Suriname werd crematie tot 1969 wettelijk verboden; men begroef de lichamen maar voerde symbolische verbrandingen (met rijst en andere voorwerpen) uit.
Na 1969 werden crematoria gebouwd in Weg naar Zee en andere locaties, waar nu volledige crematie mogelijk is.
Op het erf van de overledene wordt een witte vlag met een rode swastika of ander symbool gehesen.
Arya Samaj:
Ook crematie, maar eenvoudiger rituelen dan bij Sanatan Dharma.
Geen gebruik van beelden, astrologie of priesterlijke rituelen.
Rituelen worden geleid door een geleerde of familieleden zelf met teksten uit de Veda’s.
Geen vlaggen op het erf – dit wordt gezien als ritueel bijgeloof.