Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck werd op 20 augustus 1637 in Den Haag geboren. Hij werd een belangrijke militair en later gouverneur van Suriname. Cornelis trouwde in 1664 met Margaretha de Puy de Saint André Montbrun, de dochter van een beroemde Franse militair. In 1683 werd hij gouverneur van Suriname en nam hij een aandeel in de Sociëteit van Suriname.
Toen Cornelis in Suriname aankwam, woonden er ongeveer 1.200 blanken en stonden er niet meer dan zestig huizen in Paramaribo. Een van zijn eerste daden was het platbranden van dorpen van de Inheemsen na aanvallen op plantages. Dit leidde uiteindelijk tot een vredesverdrag met de Inheemsen in 1686, waarin werd afgesproken dat zij niet meer tot slavernij zouden worden gebracht.
Cornelis reorganiseerde het meten, wegen en betalen in suiker. Hij stelde regels op voor het slaan van slaven en verbood gemengde huwelijken. Als calvinist probeerde hij de zondagsrust in te voeren, maar kreeg kritiek van de Joodse plantage-eigenaren en vanuit Amsterdam. Joodse plantage-eigenaren mochten hun slaven op zondag laten werken, maar dan kregen ze op sabbat vrij.
Cornelis van Aerssen voelde zich niet langer op zijn gemak in Haagse kringen en wilde iets bereiken. Hij werd de eerste directeur van de Sociëteit van Suriname. Zijn leiderschap was autoritair en driftig, wat vaak leidde tot conflicten met burgers en ambtenaren. Hij sloot een huwelijk met een inheemse vrouw die hem trouw bleef. Cornelis verbeterde de waterhuishouding in Suriname, zodat ook lager gelegen gronden beplant konden worden.
De Sociëteit van Suriname, opgericht in 1683, was een samenwerking tussen de West-Indische Compagnie, de familie Van Aerssen van Sommelsdijck, en de stad Amsterdam. Het doel was om winst te maken door het beheer van de kolonie. De Sociëteit werd in 1795 opgeheven. Lees meer...
Met Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck liep het slecht af. Hij werd tijdens de bouw van Fort Zeelandia benaderd door een aantal dronken soldaten die vonden dat ze niet genoeg loon kregen. Na een korte woordenwisseling schoten de soldaten Van Sommelsdijck en zijn assistent Laurens Verboom dood.
Het belang van Cornelis in de Sociëteit ging over naar zijn weduwe, die haar deel probeerde te verkopen. Dit bleek onmogelijk vanwege de schulden die Cornelis had opgebouwd. Pas aan het einde van de 18de eeuw slaagde de familie erin hun aandeel te verkopen. Vanaf dat moment was Amsterdam 50 procent eigenaar.