Na de afschaffing van de slavernij in 1863 in Suriname, werd contractarbeid geïntroduceerd als een oplossing om de plantages te bevoorraden met de benodigde arbeidskrachten. Tussen 1890 en 1930 migreerden diverse individuen uit het toenmalige Nederlands-Indië, het huidige Indonesië, naar Suriname om als contractarbeiders te werken.
Contractarbeid in Suriname werd ingesteld als een methode om plantages te voorzien van arbeidskrachten na de afschaffing van de slavernij in 1863. Het systeem omvatte poenale sancties, waarbij strafrechtelijke bepalingen werden toegepast voor contractbreuk in plaats van burgerrechtelijke regelingen.
De omstandigheden waaronder immigranten hun land verlieten varieerden: sommigen vertrokken vrijwillig, terwijl anderen werden geronseld, bedwelmd of ontvoerd. De werving, tewerkstelling en behandeling van deze immigranten werd vaak vergeleken met slavernij, zowel tijdens als na de periode van contractarbeid.
Planters en koloniale overheden wilden een gegarandeerde arbeidskracht tegen lage lonen handhaven om winstgevend te blijven. Dit had ook invloed op de lonen van vrije arbeiders, omdat de aanwezigheid van goedkope contractarbeiders de lonen drukte.
Suriname ontving tussen 1853 en 1939 in totaal 74.000 contractarbeiders. Deze groep omvatte slechts een klein percentage uit Madeira, China en andere delen van West-Indië, maar het grootste deel kwam uit Brits-Indië en Nederlands-Indië.
Het contractarbeidersysteem werd geïntroduceerd als een alternatief voor de afnemende slavenpopulatie na de afschaffing van de slavernij. Het Nederlandse koninkrijk experimenteerde met contractarbeiders nadat de slavenhandel in 1814 werd verboden. Onder druk van Britse successen met contractarbeiders in Guyana, kreeg Nederland toestemming om Hindoestaanse arbeiders uit Brits-Indië te werven.
Het "koelietractaat" van 1870 tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk stond Nederland toe om Hindostaanse arbeiders te werven, onder toezicht van de agent-generaal voor immigratie. Contractarbeiders werkten vijf jaar op de plantages in Suriname, waarna ze recht hadden op landbouwgrond en een vergoeding. De Britten stelden strenge voorwaarden om ervoor te zorgen dat de Hindoestaanse arbeiders goed werden behandeld, onder toezicht van de agent-generaal voor immigratie.
Javaanse contractarbeiders werden ongeveer twintig jaar na de komst van Hindostaanse arbeiders naar Suriname gebracht. Het Nederlandse beleid voor de werving van Javanen werd echter vaak ondermijnd door corruptie en oneerlijke praktijken. De Tweede Wereldoorlog beëindigde uiteindelijk de emigratie van Javanen naar Suriname.